Hoe werkt TPRS?

De drie fasen van TPRS zijn:
– vaststellen van de betekenis van nieuwe woorden;
– ‘vragen’ van een verhaal;
– lezen
o34l45mzZjXmz10IPuDUpna_kIl1e6CCt6VN5dbnru0Het vaststellen van de betekenis.
Om een vreemde taal te kunnen begrijpen moeten uw leerlingen weten wat de woorden en grammaticale structuren betekenen. De snelste en gemakkelijkste manier om dat voor elkaar te krijgen is vertalen. U schrijft nieuwe woorden /structuren op het bord, met de vertaling eronder. Steeds als u het betreffende woord gebruikt wijst u naar de geschreven versie op het bord. Op die manier kunt u vrijwel 100% de doeltaal gebruiken en het toch 100% begrijpelijk houden. Nieuwe woorden kunt u vervolgens oefenen door middel van TPR of door kleine gesprekjes met de leerlingen, ook wel PQA (persoonlijke vragen en antwoorden) genoemd.
bRAaL5Rx3Stz3reOZBNuF5-dEkiQmVdhDMVIr4brSYkHet “vragen” van een verhaal
Op basis van de nieuwe woorden en structuren verzint u samen met uw leerlingen een verhaal. Een verhaal is feitelijk niet méér dan een techniek die er voor zorgt dat leerlingen de woorden beter onthouden, doordat de woorden in een context geplaatst worden. Bovendien herhaalt u de woorden en structuren die op dat moment geleerd moeten worden zó vaak, dat ze vanzelf inslijten. Dat herhalen doet u door na iedere zin van het verhaal een hele serie vragen te stellen over de inhoud van die zin, waarop de leerlingen klassikaal antwoorden. U vraagt daarmee ook naar details die de leerlingen kunnen aandragen, zodat het verhaal voor hen persoonlijk interessant wordt. Details die de leerlingen zelf verzinnen zijn ten slotte altijd oneindig veel interessanter dan het grappigste detail dat u zelf had bedacht.
Wanneer de tijd rijp is voor de leerlingen om zelf taal te gaan produceren, kunt u ze het klasse-verhaal laten navertellen, of hen (in een later stadium) zelf verhaaltjes late vertellen.
nFubA9KQbu7pySXm9JV2sUrVFiByQvr6_t1KvfB2tZELezen
Tijdens de lessen richt u zich altijd op het basisvocabulaire, dat wil zeggen, de woordenschat en de grammaticale structuren die strikt noodzakelijk zijn om in de taal te kunnen communiceren. Het grootste deel van onze woordenschat (ook in de moedertaal) verkrijgen we echter door te lezen. Lezen is dan ook een zeer belangrijk onderdeel van TPRS. Iedere week lezen de leerlingen tenminste één verhaal of een deel van een roman. De verhalen die zij lezen bevatten altijd tenminste 90% bekend vocabulaire. Het in de klas bespreken van het gelezen verhaal biedt de docent bovendien de gelegenheid grammaticale verschijnselen (kort) te bespreken. Na enige tijd zult u de leerlingen gaan vragen zelf verhaaltjes te schrijven. Een veelgebruikte vorm in TPRS is het vrij schrijven, waarin leerlingen binnen tien minuten zoveel mogelijk woorden in de doeltaal moeten schrijven. In het begin zullen dat zullen dat wellicht alleen losse woorden zijn, later echter verhaaltjes. Een gemiddelde leerling zal aan het einde van het eerste jaar zo’n 150 woorden in tien minuten kunnen schrijven.